IBT Snack-15: Reflectie op de IBT bollen.

Iedere IBT-docent kent ze: de drie bollen.
Vaardigheid – Rollenspel – Scenario.

Ze vormen al jaren de ruggengraat van IBT-onderwijs.
Maar hoe zwart-wit zijn die bollen eigenlijk?
Helpen ze ons om beter les te geven, of kunnen ze leren soms ook in de weg zitten?
En hoe verhouden ze zich tot modernere inzichten, zoals trainen in context — bekend uit modellen als Teaching Games for Understanding (TGfU) en de Constraint-Led Approach (CLA)?

Ik ging op onderzoek, sprak met experts, en ontdekte:
De drie bollen zijn nooit bedoeld als vaste volgorde, maar als denkkader voor docentgedrag.
En dat maakt ruimte voor vernieuwing.


De oorsprong van het model

Het model van de drie bollen werd ontwikkeld door Pascal Martens en Gertjan van Dokkum, om nieuwe politie-instructeurs houvast te geven.

“De opbouw van de bollen is bedoeld om docenten startbekwaam te maken in het lesgeven bij de politie. Dat is de oorsprong.”
Pascal Martens

De bollen brachten structuur in drie didactische vragen:

Wat leert de cursist?

Wat vraagt dat van mij als docent?

Hoe complex is de situatie?

Pascal noemt het een vereenvoudiging om houvast te geven.
Het model moest niet voorschrijven hoe je lesgeeft, maar waarom je iets doet op een bepaald moment.


Van trap naar speelveld

Martens gebruikt graag de metafoor van een trap:

“Bovenaan de trap wordt het daadwerkelijke incident competent aangepakt, onderaan worden de benodigde vaardigheden getraind.”

De docent kiest zelf hoe ver hij die trap op of af gaat, afhankelijk van:

  • het niveau van de cursist,
  • het risicoprofiel van de taak,
  • en het doel van de les.

Soms start je met een mini-scenario om de leernoodzaak te voelen en zoom je daarna tijdelijk in op een vaardigheid.
Andere keren begin je juist met basisveiligheid en bouw je langzaam op naar complexiteit.

Het model is dus geen volgorde, maar een flexibel speelveld.


Waar het soms misgaat

Toch zien we in de praktijk dat veel trainingen blijven steken in de eerste twee bollen: vaardigheid en rollenspel.
Veilig, overzichtelijk, goed te plannen — maar de vraag is: hoeveel transfer levert het op?

Zoals Gertjan van Dokkum zegt:

“Niet te lang in bol 1 blijven hangen.
Scenario’s in de zone van naaste ontwikkeling en daarop reflecteren hebben het grootste effect op de competentiegevoelens — en dus het hoogste trainingseffect.”

Met andere woorden: de echte leerwinst zit in het oefenen van realistische situaties waar agenten moeten waarnemen, beslissen en handelen tegelijk.

“Van vaardigheid naar werkelijkheid”

Een manier om dit gat te overbruggen komt van Wendy Dorrestijn.
Zij pleit voor trainingen die bestaan uit realistische problemen en realistische oplossingen.
Een scenario is dan geen eindtoets, maar een klein stukje echt politiewerk waarin de agent leert omgaan met wat hij buiten ook tegenkomt.

“De transfer naar de praktijk ontstaat pas als de training representatief is voor de werkelijkheid.”
– Wendy Dorrestijn

Door de oefening steeds te koppelen aan de echte taak, de echte omgeving en de echte persoon (de drie TOP-elementen) ontstaat betekenisvol leren — precies wat de CLA later wetenschappelijk onderbouwt.


Wat moderne leerbenaderingen toevoegen

Teaching Games for Understanding (TGfU)

Bij TGfU leer je niet eerst techniek, maar begrip.
Je begint met waarom iets belangrijk is,
dan wat je moet doen,
en pas daarna hoe je het uitvoert.
Zo leren cursisten denken, handelen en voelen in één geheel.

Constraint-Led Approach (CLA)

De CLA gaat uit van hetzelfde principe:

“Niet eerst de perfecte techniek, maar leren wat werkt in de situatie.”

De trainer ontwerpt oefeningen met slimme beperkingen — bijvoorbeeld:

  • beperkte tijd of ruimte,
  • onverwachte tegenspelers,
  • stress of lawaai.

Die beperkingen dwingen cursisten om te denken en handelen zoals in het echt.
Er is geen “ideale techniek”; er zijn meerdere goede oplossingen afhankelijk van mens en context.

De kracht van CLA is dat leren plaatsvindt in actie, niet in uitleg.
De docent ontwerpt de condities — niet de uitkomst.


Wat CLA níet is

Soms wordt gedacht dat de Constraint-Led Approach gewoon betekent:

“Laat cursisten maar zelf wat proberen.”

Maar dat is een misverstand.
Exploratief leren en CLA lijken op elkaar, maar verschillen in sturing.

Bij exploratief leren ontdekken cursisten vrij wat werkt, vaak zonder veel richting.
Bij CLA is die vrijheid gericht: de trainer ontwerpt bewust beperkingen — bijvoorbeeld tijdsdruk, stress of beperkte ruimte — die het gedrag in de goede richting duwen.

Het gaat dus niet om “doe maar wat”, maar om leren binnen slimme grenzen (constraints).
De docent bepaalt de context en de uitdaging,
de cursist bepaalt de oplossing.

Dr. Pete Blair, directeur van het ALERRT Center (Texas State University), zegt juist het tegenovergestelde:

“Ecological training isn’t scripted — but it is structured.”

Het is geen chaos, maar doordacht ontworpen complexiteit.
De trainer creëert situaties die het brein dwingen tot echte waarneming, besluitvorming en actie.


De basis leer je in het scenario

Blair stelt in zijn artikel “But What About the Fundamentals?” een scherpe vraag:

Waarom blijven we nog zoveel tijd steken in basisoefeningen,
als de werkelijkheid die perfectie toch meteen onderuit haalt?

Onderzoek laat zien:

  • Wie realistisch traint, wordt beter in álle contexten (ook op de schietbaan).
  • Wie alleen geïsoleerd traint, heeft moeite om zich aan te passen in de praktijk.
  • Stress verandert gedrag, maar oefenen mét stress maakt je veerkrachtiger.

Zijn conclusie is helder:

“Fundamentals shouldn’t be memorized in isolation; they should be learned in action.”

De basis leer je dus niet voorafgaand aan het scenario,
maar door het scenario zelf.


Leren in actie

De CLA-logica zegt: het scenario ís de leersituatie.
Je leert door te doen, te falen, te reflecteren en opnieuw te proberen.

De trainer bouwt het scenario zó dat het:

  • realistisch is (herkenbare context),
  • één duidelijk doel heeft,
  • beslissingen uitlokt,
  • en directe feedback geeft via de uitkomst.

Leren gebeurt dus in actie, niet in uitleg.

De drie bouwstenen: Taak – Omgeving – Persoon

(met de koppeling naar realistische problemen en realistische oplossingen)

In elk scenario grijpen drie elementen in elkaar.
Ze vormen samen het leerlandschap waarin gedrag en inzicht ontstaan:

1️⃣ De Taak – Wat moet de agent doen?

De taak bepaalt het realistische probleem dat moet worden opgelost.
Het scenario moet draaien om iets wat de agent in de praktijk echt herkent en waar hij of zij verantwoordelijkheid in voelt.

Bijvoorbeeld:

  • een burenruzie sussen,
  • een verdachte aanspreken die mogelijk een wapen heeft,
  • of iemand kalmeren die net een verkeersongeval veroorzaakte.

De realistische oplossing zit niet in de perfecte techniek, maar in het handelen dat past bij het doel van de taak: veiligheid herstellen, rust terugbrengen, of controle nemen.
De trainer zorgt dat de taak die keuzes uitlokt: “Wat doe ik eerst, en waarom?”

2️⃣ De Omgeving – Waar speelt het zich af?

De omgeving maakt het probleem levensecht.
Een situatie voelt anders in een drukke winkelstraat dan in een donker steegje of een chaotische woonkamer.
De omgeving beïnvloedt wat iemand ziet, hoort, ruikt en voelt — en daarmee welke beslissingen hij neemt.

Door te variëren in factoren als licht, geluid, ruimte, tijdsdruk of omstanders,
ontstaan realistische problemen (onduidelijke waarneming, stress, obstakels).
De cursist moet daar realistische oplossingen voor vinden: positie kiezen, communiceren, dekking zoeken, prioriteiten stellen.

Zo leert hij niet “de perfecte techniek”,
maar het juiste handelen binnen de situatie die zich aandient.

3️⃣ De Persoon – Wie handelt in dat moment?

De persoon is het meest dynamische onderdeel van het scenario.
Geen twee agenten zijn hetzelfde: ervaring, stressniveau, zelfvertrouwen, overtuigingen en fysieke gesteldheid kleuren hoe iemand reageert.

Een realistisch probleem is dus nooit los van wie het uitvoert.
Wat voor de één routine is, kan voor een ander een echte uitdaging zijn.
De trainer stemt het scenario daarom af op de persoonlijke zone van naaste ontwikkeling: net moeilijk genoeg om groei uit te lokken.

De realistische oplossing ontstaat uit de wisselwerking tussen wie iemand is en wat de situatie vraagt.
Soms betekent dat: juist even niets doen. Soms: durven ingrijpen.
De docent helpt de deelnemer reflecteren op dat spanningsveld: “Wat werkte voor jou, en waarom?”

Waarom dit werkt

Door te spelen met deze drie knoppen — taak, omgeving en persoon
wordt de training representatief: ze lijkt niet alleen op de praktijk,
ze is de praktijk in veilige vorm.

Dat is precies wat Wendy Dorrestijn bedoelt met realistische problemen en realistische oplossingen.
De agent leert niet alleen wat hij moet doen,
maar vooral hoe hij kan denken, voelen en handelen in de werkelijkheid die hij buiten elke dag tegenkomt.


De balans tussen structuur en realisme

De drie bollen en CLA hoeven elkaar niet uit te sluiten.
Sterker nog — ze versterken elkaar.

Hier even een heel zwart-wit plaatje van beide benaderingen, er zijn natuurlijk veel meer nuances.

ThemaBollenaanpakCLA-benadering
StartpuntDuidelijke basisvaardigheden.Betekenisvolle situaties waarin die vaardigheden nodig zijn.
Manier van lerenStap voor stap opbouwen.Handelen in realistische context.
Rol docentStructuur, uitleg, veiligheid.Ontwerpen, observeren, laten ontdekken.
FoutenVermijden en corrigeren.Benutten als leerbron.
HerhalingZelfde oefening tot beheersing.Variatie rond hetzelfde doel.
Scenario’sEindpunt van de leerlijn. Einde van de IBT training. Middel om te leren, vanaf het begin.

De drie bollen zorgen voor veiligheid en structuur;
CLA voegt realiteit en adaptiviteit toe.

De kunst zit in het combineren:
waar het moet, geïsoleerd trainen; waar het kan, integraal oefenen.


De rol van de IBT-docent

De grootste uitdaging ligt niet in de techniek, maar in het ontwerp van leren. Ook direct in het moment.
Zoals Van Dokkum terecht vraagt:

“Hoe leer je een IBT-docent deze laatste skills — scenario’s goed uitdenken, begeleiden en uitvragen?”

Het antwoord ligt waarschijnlijk in hetzelfde principe als de CLA zelf:
door te doen.

Laat docenten experimenteren met kleine, realistische scenario’s,
met korte feedbackrondes en ruimte voor reflectie.
Daar ontwikkel je het didactisch vakmanschap dat IBT toekomstbestendig maakt.


Slotgedachte

De drie bollen gaven structuur aan IBT-onderwijs.
De CLA-benadering geeft die structuur nu leven.

Het ene is niet beter dan het andere —
ze vullen elkaar aan in een tijd waarin adaptief handelen belangrijker is dan ooit.

Of zoals Pete Blair zegt:

“Clean training builds confidence. Dirty training builds competence.”

Inspiratie